Molens van Grevenbroek

In het Noordelijk deel van de gemeente Hamont-Achel, dicht bij Achel en de B/NL-grens liggen de 3 molens van het oude Grevenbroek: ‘t Mulke, De Tomp en de Waagmolen. Het betreft een watermolen, een torenmolen en een standerdmolen met een lange geschiedenis.

t Mulke

Dialect verkleinwoord van molen.

Watermolen van het onderslagtype, aan de Warmbeek, één der banmolens van de heerlijkheid Grevenbroek, waar koren en boekweit werd gemalen.

De molen bestond al in 1316. Eertijds aan de samenloop van de Beverbeekloop en de Warmbeek opgericht en in 1742, volgens een jaartal op een balk naar hier, meer ten zuiden, verplaatst. Circa 1918 stopten de maalactiviteiten. In 1973, realisatie van de huidige brug en verplaatsing van de waterval naar de overzijde van de weg, in het gebied dat de Oude Weier heet. Deze waterplas, die gevoed werd via een sluis op de Warmbeek, leverde het stuwende water voor de molen.

Op de Ferrariskaart (1771-77) bestaat de molen uit twee losstaande langgestrekte volumes aan beide oevers van de Warmbeek. Op deze Ferrariskaart komen grote vijvers voor ten noorden en zuiden van het gebouwencomplex. In de Atlas van de Buurtwegen (1845) wordt nog slechts één vijver aangeduid, zoals nu aan de oostkant van de Warmbeek.

Rond de eeuwwisseling 1899-1900 werd onder leiding van Koob Didden de beek verlengd met een dijk naast de molenweier tegenover het Mulke. Deze was een stuwvijver voor de molen, ongeveer 11 hectaren groot.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Molenhuis van drie traveeën en twee bouwlagen, in kern teruggaand tot 1742. Beneden betraliede, rechthoekige muuropeningen onder houten lateien. Linkerzijpuntgevel met vier rechthoekige gaten, vlak onder de geveltop, en gedicht molengat; verdwenen molenrad. Volgens bewoners, dito binnenwerk, doch volgens M. Degeest nog grotendeels intact en volgens het Belgisch Molenbestand, nog gedeeltelijk aanwezig.

Gaand werk van ‘t Mulke


De Tomp

De Tomp gaat terug op de romp van een korenmolen, van het type stenen bovenkruier, grondzeiler, daterend van kort voor 1424. Lang werd aangenomen dat de ruïne van de Tomp terugging op een middeleeuwse mottetoren (woontoren) van een burcht, opklimmend tot de 13de-begin 14de eeuw, waardoor deze in 1967-1968 foutief tot woontoren werd gerestaureerd.

Later onderzoek in de jaren 1990 wees echter uit dat de ruïne oorspronkelijk een stenen windmolen, meer bepaald een ‘torenmolen’ uit begin 15de eeuw was. Dergelijk type van molen, verspreid in Nederland, het Rijnland en Noord-Frankrijk, wordt doorgaans gekenmerkt door een zware cilindrische bouw, meestal zonder staart en met een binnenkrui-inrichting. Het valt niet uit te sluiten dat deze molentypes ook voor andere doeleinden (verdedigings-, wacht- of vluchttoren) werden gebruikt.

Samen met de op de Warmbeek gelegen watermolen (onderslagmolen) in Achel was de Tomp een banmolen van de heren van Grevenbroek. Grevenbroek was een heerlijkheid die de plaatsen Achel, Hamont en Sint-Huibrechts-Lille omvatte. De familie van Grevenbroek, ontstaan uit een bastaardtak van de bekende adellijke familie van Arckel en sinds 1380 “heren van Grevenbroek”, verhuisde de molenactiviteiten in de richting van hun slot, het vroegere “huijs van Boxtel”.

Na de belegering van Grevenbroek door de prins-bisschoppelijke legers in 1401 en de verwoesting van het slot van Grevenbroek en de burcht van Hamont, werd de heerlijkheid in 1405 overgedragen aan ridder Jan van Grevenbroek. Toen zijn oudste zoon, Robrecht, na het overlijden van zijn vader, op achttienjarige leeftijd de heerlijkheid overnam, werden ook een windmolen en een olieslagmolen vermeld. De windmolen is geïdentificeerd als de stenen windmolen, de “Tomp”. Bouwhistorici en bouwkundigen dateren de molen uit het begin van de 15de eeuw.

In 1596 waaide de stenen molen van Grevenbroek stuk. In 1598 werd de molen weer hersteld en kreeg deze een nieuwe standaard. Voor 1630 was de molen buiten gebruik geraakt en werd zijn functie overgenomen door een standaardmolen op een andere plaats in Achel (verdwenen standaardmolen aan de Waag, Wagerdijk in Achel). De Tomp verviel tot een ruïne, maar de molenaar bleef er vlakbij, in een hoevecomplex wonen.

Vanaf de 19de eeuw werd de Tomp het centrum van een romantisch domein in eigendom van diverse adellijke families. In deze tijd ontstond de legende van de Tomp als “kasteeltoren” van Grevenbroek.

In 1963 vond archeologisch onderzoek plaats onder leiding van H. Roosens en werd de  oorspronkelijke ringsloot vrijgelegd. Tot vóór de restauratie van 1967-68, naar ontwerp van architect A.M. Boonen (Hasselt), was de Tomp slechts een ruïne van twee niveaus en enkele muurfragmenten van een derde. Op basis van een verkeerde interpretatie van historische gegevens, resulteerde de restauratie in een reconstructie als middeleeuwse motte- of woontoren, en werd deze naar theoretisch model van Violllet-Le-Duc hoger opgetrokken. Uit onderzoek in de jaren 1990 bleek echter dat de vroegere constructie alle kenmerken vertoonde van een zogenaamde ’torenmolen’.

De met eiken omringde molen/toren wordt omgeven door een ringgracht met twee houten bruggen. In deze gracht werden scherven en potten aangetroffen uit de 13de, 14de, 16de en 17de eeuw alsook een aantal paalrestanten. Vanaf het recente toegangshek tot aan de Tomp stond vroeger een oude meidoornhaag waarvan slechts een gedeelte bewaard bleef.

De molen de Tomp heeft heden het uitzicht van een toren in de vorm van een cilindrische baksteenbouw (met een diameter van 8,5 meter) op een geprofileerde sokkel, van vier niveaus onder een ingesnoerde kegelvormige spits (leien) met schoorsteen. De muren hebben een dikte van ongeveer twee meter en zijn voorzien van getoogde deur- en vensteropeningen. De vierde bouwlaag kenmerkt zich door smalle verticale openingen (pseudo-schietgaten?). Een lange, smalle houten loopbrug met leuningen van knoestig hout leidt naar de inkomdeur ter hoogte van de tweede bouwlaag, de vroegere maalzolder. Dit niveau is thans ingericht als een leefruimte met een nisvormige schouw en een kaarsnis.

Ten noorden van de Tomp bevindt zich de vroegere molenaarswoning van thans vier traveeën en één bouwlaag onder een zadeldak (Vlaamse blauwe pannen) met schoorsteen, enkele decennia geleden op de oude funderingen gedeeltelijk heropgebouwd. Dit was het woonhuis van de familie Nagelmaekers (vanaf 1635), molenaars van Grevenbroek, en geboortehuis van Peter Nagelmaekers (° 1705), stichter van de grote bank Nagelmackers Fils et Cie in Luik, zie recente gedenkplaat. Rond 1825 werd het gebouw verlaten waarna verval optrad. Thans is het een gerenoveerde baksteenbouw met een gewijzigde ordonnantie en deels nieuw, deels herbruikt stijl- en regelwerk van het voormalige vakwerk.


Waag en Waagmolen

Voormalig waaghuis dat door de dorpen Achel, Hamont en Sint-Huibrechts-Lille op heidegrond van de gemeente Achel tussen 1771 en 1775 werd opgericht tussen twee oude banmolens van de heerlijkheid Grevenbroek, de nog bestaande watermolen ‘t Mulke en een in 1800 tijdens een herfststorm omgewaaide houten windmolen, dit om de geregeld terugkerende geschillen tussen de molenaars en de inwoners van Grevenbroek in te dijken.

Na de overwinning van de Franse legers en de bezetting van onze streek, werden niet alleen kloosters uitgedreven en parochekerken gesloten, maar werd ook het banrecht van de molens afgeschaft. De inwoners konden nu hun graan laten malen waar ze wilden. In 1804 werd door de Hamonter Teuten een windmolen opgericht: de nu gerestaureerde Napoleonsmolen.
De oude banmolens werden tot 1798 door van Hoof bediend, maar verval kondigde zich aan. Op 9 november 1800 ,in een vreselijke herfststorm, werd de windmolen aan de Waag en de oliemolen aan de oude molenweier omver geworpen. Ze werden niet meer terug opgebouwd.

In 1819 werd te Lille, eveneens door Teutenfamilies, een windmolen opgericht als olie- en korenmolen in de Broekkant. Bij het graven van het kanaal werd deze verplaatst naar de Kompen waar hij nu nog prijkt. In 1843 volgde in Lille een watermolen op de Warmbeek, in de volksmond “de Trimper” genoemd, later ” Bij Peels”.

De Waag Achel achterzijde 001

De Waag – achterzijdeBaron de Leonaerdts, kocht in 1823 het hele molengebied van zijn schoonvader baron de Hubens voor 6000 gld : de watermolen (Het Mulke), de molenweier er tegenover, het waaghuis met tuin,akkers en beemden en het molenhuis ,een geheel van 19 ha. 64.ca.. Via graaf de Theux werd het dan eigendom van de familie Cornet de Peissant.Deze liet tegen de oude watermolen van 1742 in 1880 een woonhuis bouwen waarin de maalder kon wonen. De laatste molenaar was Mathijs Davids, in de volksmond “Ties de Mulder” genoemd.

Het waaghuis verviel tot een boerderij die dan meerdere uitbaters kreeg:
Tot 1894 : Jentje Plas. Tot 1917 Wilhelmus. Schoemans (Hel van de Waag)en zijn weduwe Gon tot 1923. Jef Plas -Schildermans (Van de Broek) woonde er van 1923-1936 en dan het bekende gezin Jan Plas- Kauffmann tot 1955

Na zijn vertrek verviel het grote gebouw: er werd menigmaal ingebroken. Enkele tijd later (1960) werd het door Hannes Didden gedeeltelijk afgebroken. Het gemeentebestuur van Achel ,ondertussen eigenaar geworden van het gebouw, consolideerde de muurresten en plaatste de muurankers 1771 erin .
Samen met een geslaagde ingangspoort met opschrift ” De Waag” en een grondplan van het gebouw in een kijkkast , werd dit alles een toeristische trekpleister met een bewogen geschiedenis.

Er waren aan de zuidzijde van de waag ook stallingen verbonden om de lastdieren die het graan vervoerden tijdens het malen in onder te brengen. Het gebouw, dat eertijds werd bewoond door een beëdigd weger, die het graan woog dat naar de molen werd gebracht en het meel dat naar huis werd gevoerd, werd na de Franse Revolutie omgevormd tot een gewone boerderij en circa 1960 gedeeltelijk gesloopt.

Resten van de Waag e Waagmolen

Heden resten nog enkel de in 1984 door de stad Hamont-Achel herstelde rechthoekige fundamenten van een vijftal ruimten. Restanten van niet authentieke bijgebouwtjes werden toen verwijderd en de vloeren van de diverse kamers zuiver gemaakt, zodat de oorspronkelijke stenen vloer, in visgraatverband, weer zichtbaar werd. De betonnen mestkuil werd met oude hardstenen dorpels van afgebroken gebouwen in een zithoek herschapen.


Op de Ferrariskaart (1771-77) en in de Atlas van de Buurtwegen (1845) aangeduid als een langgestrekt pand. Volgens oude foto’s was de met een baksteenfries afgelijnde, bakstenen hoeve langgestrekt en voorzien van een hoog zadeldak, tussen aandaken met vlechtingen, schouder- en topstukken, lag het woonhuis ten noorden, sloot aldaar een aanbouw onder lessenaarsdak aan en bevond zich ten zuiden een lager inspringend dienstgebouw, de voormalige stallingen, eveneens onder zadeldak.